'Kinderen van Utopia' is geschreven door Manja Moos in opdracht van uitgeverij Ten Have, en handelt over ongewilde kinderloosheid. Het is in 2006 uitgegeven bij uitgeverij Ten Have, en is tegenwoordig ook via het contactpunt op deze website te bestellen.  U zendt dan een mail met een aanvraag. Dan krijgt u een bericht van ontvangst en het rekeningnummer, waarop u € 17,50 stort.  Dit is inclusief verzendkosten. Na ontvangst van de betaling krijgt u het boek toegestuurd.  Als u een gesigneerd exemplaar wilt vergeet u dat niet in uw aanvraag te melden.
 
Hieronder volgt het oorspronkelijk persbericht van 2006:


Donderdag 15 juni 2006 om 15.00 uur vindt in het Filmmuseum te Amsterdam de boekpresentatie plaats  van ‘Kinderen van Utopia – over het proces van wennen aan een leven zonder eigen kinderen’ van
Manja Moos, bij uitgeverij Ten Have.
 
Tijdens deze presentatie zal componist en pianist Maud Nelissen, bekend van muziek bij de zwijgende film, een eigen compositie over dit thema ten gehore brengen tijdens een fotopresentatie van Manja Moos.
 
Het boek beschrijft het voor de buitenwereld onzichtbare rouwproces wat zich inzet als eigen kinderen een onbereikbaar feit blijken. Daarnaast gaat de auteur op zoek naar de plek die dit thema in haarzelf heeft, en in de samenleving. In elf interviews met vakmensen en ervaringsdeskundigen brengt zij dit beeld naar buiten.
 
Van huis uit kunstenaar, geeft Manja Moos de kunst een aparte plaats in dit boek. De tien kleurenillustraties van haar werk en de vier gedichten van Marjoleine de Vos onderstrepen de waarde hiervan, alsmede het speciaal voor dit boek geschreven openingsgedicht van Rutger Kopland.
 
hieronder volgen twee fragmenten uit het hoofdstuk I:
 
Tegenover mij zit een peuter op schoot bij haar moeder. Weet je wat ik moeilijk vond? Onder mijn stoel lag een zeefje voor de zandbak en omdat ik mijn stoel naar achteren had geschoven om plaats te maken lag het ineens zo hulpeloos tussen mijn voeten. Zo niet-in-de-zandbak. Zo vergeten, van een uitgespeeld, moegespeeld kind, dat je net naar bed gebracht zou kunnen hebben. Waar je dan nog even naar kijkt als het al slaapt. Dan is het net of ik in gedachten dat veel dichterbij beleef dan wanneer ik naar het kind tegenover mij kijk.
Alsof ik dan veel echter de zachte haartjes op een peuterhoofdje kan strelen. Het kind tegenover me heeft al een moeder die het streelt en die straks zal kijken als het slaapt.
      Maar het kind van mijn verlangen wordt door mij gestreeld. Ik weet niet eens of het een jongen of een meisje is. Het doet er niet toe. Het kind van mij verlangen is van jou.
 
Over de relatie met de familie waar je uit komt
Speciale aandacht in dit onderwerp vergt de relatie met de familie en vooral het gezin waar je uit komt. Je bent immers door bloedverwantschap aan deze mensen gekoppeld en niet door een keuze. Er komt een moment waarop je zelf in de rol van moeder of vader wilt kruipen als er een kinderwens is. Het gewenste kind wordt dan belangrijker dan het feit dat jij zelf kind van twee mensen bent. Eigenlijk had ik daar geen boodschap meer aan. Vreemd wordt dan de situatie als het gewenste eigen kind uitblijft. Biologisch en voor de buitenwereld blijf je kind van je ouders, terwijl de ouder in jou zelf is opgestaan. De buitenwereld ziet dat niet en reageert niet op jou als vader of moeder, terwijl het besluit van binnen om een nieuw leven te verwelkomen genomen is en daarmee de stap naar het ouderschap. Dat heeft niets te maken met het wel of niet komen van de kinderen. Het staat op zichzelf, in iemand. Heel vervelend is het dan ook als mensen mij gaan uitleggen hoe het is om een kind te hebben. Vreemd genoeg heb ik het gevoel dat ik er op een speciale manier net zoveel over weet, maar dan anders. Ik weet hoe het is als er iets in je sterft, iets onvervangbaars en hoe je dan zelf , als een liefdevolle ouder, die wond moet verzorgen om je gevoel van met de wereld verbroken te zijn, te boven te komen. Dat kost jaren. Het betekent juist dat je een goede ouder in jezelf moet ontwikkelen.
 Het biologisch nodig zijn voor een van jou afhankelijk wezentje valt weg. Voor het voortbestaan van de soort ben je een doodlopende weg en overbodig, zoals overigens het merendeel van de kinderen. Het zijn gevoelens waar ik totaal niet mee bezig was bewust toen ik gevolg aan mijn kinderwens wilde geven. Maar nu de nakomelingen uitblijven wordt ik er onverwacht mee geconfronteerd, alsof ik aan de zijlijn van het leven sta toe te kijken, maar niet wezenlijk deelneem. Als je je gebogen hebt over de mogelijkheid van de kiem, en die verwelkomd hebt, dan sterft er iets als er niets ontkiemt.
     Het enige wat ik er tegen kan doen is mijzelf een oprecht bestaansrecht geven, in de compleetheid van wie ik nu ben. En om daar te komen zal ik het rouwproces ten volle moeten aangaan. Maar het verlangen is niet gestorven en dat maakt het proces onrustig, verwarrend en soms ongrijpbaar. En vooral onzichtbaar voor de buitenwereld. Voor hen was er immers al geen kind.
Het sluit niet uit dat mensen blij voor elkaar kunnen zijn of dingen kunnen delen. Dat is per mens en situatie verschillend. Ik heb het contrast met name binnen de kring van bloedverwantschap als een kloof ervaren die ik niet of nog niet kan overbruggen. Maar waar ik eerder het idee over heb dat ik het niet hoef te overbruggen omdat beide werelden bestaan in de wetten van het toeval van de natuur. Ik denk dat het voor mij begint bij de erkenning van die twee werelden, ook door mijzelf zonder gevoel van verdediging. Maar met een emotieloze vaststelling van het feit. En dat ik er wel emoties over mag hebben dat ik toevallig in de wereld ben beland waar mijn verlangen niet ingewilligd zal worden. Dan pas zou er iets als een werkelijke uitwisseling kunnen ontstaan en een vanzelfsprekendheid in gesprek. Dat is een lange weg. En als het komt dan komt het, en zo niet, dan hoort dat er blijkbaar ook bij. Het vaststellen dat het voor mij zo is, als een gegeven zonder emoties, zou al een hele stap zijn.
Twee mensen met eigen kinderen hebben ooit in mijn bijzijn uit zichzelf iets over moederschap zonder eigen kinderen gezegd. De een had het net als ik over de ouder in jezelf die er ook zonder eigen kinderen kan zijn, en de ander hoorde ik praten over adoptie met iemand en riep: misschien zijn de echte moeders wel degenen die voor andermans kinderen zorgen zonder dat ze dat verplicht zijn. Hij wist niet dat ik rechterop ging staan en dat hij de rest van mijn dag heeft goed gemaakt. Het zijn de enige twee mensen met eigen kinderen geweest in al die jaren die uit eigen beweging hier een inzicht in hadden, dat hardop uitspraken en mij daarmee vanzelfsprekend betrokken in de wereld van vaders en moeders. Ik merkte alweer hoe graag ik daar een erkende plek wilde hebben.
 
Als er in de familie waar je uit komt een geboorte plaatsvindt, schudt dat ook weer alle kaarten. Het maakt je oom of tante of neef of nicht terwijl je eigenlijk al lang op een eigen kind wachtte en mogelijk niet op een andere rol dan die van ouder, terwijl je familie jou die andere rol wel geeft. Die rol heeft niets te maken met wat jij van binnen verlangt maar met regels uit een cultuur en traditie.
Vaak beginnen vooral de verse opa’s of oma’s aan een jubelzang waar geen einde aan komt en die duidelijk maakt hoe gewenst het voortbestaan van het eigen geslacht bewust of onbewust blijkt te zijn. Er treedt een schril contrast op tussen de overweldiging naar buiten van derden dat er (klein)kinderen zijn en de overweldiging van binnen voor de ongewild kinderloze dat er een deel gestorven is. Het eerste gaat met veel geluid, bezoek en cadeautjes gepaard, het andere speelt zich veelal af in een oorverdovende stilte.
 


            
Recensies staan in de Veluwepost van 7 juli en in de Gelderlander van 15 juli 2006. Interviews op de radio, na te vragen of te beluisteren via internet: 10 juni 2006 in 'Cappuccino' met Sjors Frohlich op Radio 2, en 20 juni 2006 in 'Dubbeluur' met Marian Thurlings op Radio Gelderland; op 11september 2006 op Radio West in den Haag.
Hieronder volgt de tekst van de column van Marjoleinde de Vos die ze schreef n.a.v. het boek 'Kinderen van Utopia' in het nrc van 7 augustus 2006:

Het geluk van de buren

"Er klinkt een piano - Chopin- en daarginds/buigt wuivend de top van een boom in de wind" schreef Jan Hanlo in een gedicht waar ik aan moest denken toen ik stemmen uit het buurhuis hoorde, gewone stemmen van mensen die aan tafel gaan met de deuren open, een zomer- avond. "Soms hoor ik ook lopen op het portaal//en hoor ik het spreken van de buren/ en hun bescheiden grillen en kuren". De buren hebben twee kleine kinderen, en blijkbaar deden ze wie het best een wolf na kon doen of zoiets, want je hoorde een diepe stem "bwoehoehoegh!" zeggen en dan een licht stemmetje "boeboeboe!" en even later werd er een liedje gezongen over handjes op je bolletje en je handjes op de tafel en daarna werd het stil, alleen hoorde je vaag wat gerammel van vorken en messen.
Heel idyllisch was het in de overigens stille zomeravond. Ik zat in de tuin en keek naar het weiland met de schapen en dacht: "Ze zijn gelukkig, mijn buren, hopelijk weten ze dat zelf ook."Want wat ik hoorde was geluk. Gezinsgeluk.
Niet lang daarvoorhad ik een boek gelezen van beeldend kunstenares, Manja Moos dat Kinderen van Utopia heette, met als ondertitel 'over het proces van wennen aan een leven zonder eigen kinderen'. Nu ik de kindergeluiden uit het buurhuis hoorde dacht ik aan Manja Moos. Aan hoe ze geergerd en boos is dat andere mensen hun leven steeds zo afmeten aan de kinderen, 'dat was voor ik Roosje kreeg', 'toen ging Tijmen nog niet naar school.' Alsof die mensen zelf geen leven hebben, schrijft ze kribbig. En hoe ze het zouden vinden als zij ging zeggen 'o, toen was onze vierde behandeling net mislukt'. Net zo is ze kwaad wanneer bij een interview met een succesvol iemand staat dat hij of zij kinderen heeft en hoeveel. Ze noemt dat de "verwarring tussen een prestatie en een lotsgebeurtenis", en acht het volkomen "irrelevant".
Ach. Je ziet er eigenlijk vooral aan dat Manja Moos toen ze dat schreef nog bepaald niet gewend was aan een leven zonder eigen kinderen. Want als je er niet aan gewend bent, doet alles pijn. En alles klinkt als gericht tegen jou, jij die je niet voortplant, jij dorre akker, kale stronk, jij die buiten het leven staat. Iedereen lijkt kinderen te hebben. Iedereen lijkt er over te praten. Iedereen lijkt je met dat praten buiten te sluiten, van je moeder die zegt dat ze nooit gedacht had dat ze een kleinkind zo leuk zou vinden, tot de collega's die praten over de eerste tandjes. Dan kan iemand die niets liever wil dan zelf kinderen krijgen het ook ineens zeer irrelevant vinden om te weten dat een ander ze wel heeft. Het betekent: hou je mond over die kinderen. De onlogica van het gevoel. Men verbiedt zichzelf om te denken dat het pijn doet, liever is men boos.
Later gaat het beter. Ook bij Manja Moos. Er is een ander kind waar ze op past, elke dinsdag. Mensen vragen: Is het van jou? Moet ze toch weer wat verzinnen als iemand volhoudt dat het kind echt op haar lijkt. Ja, zegt ze, "op dinsdag lijkt hij op mij." Dat is levenskunst.
Maar het echte probleem van de kinderloosheid zit nog ergens anders in. Niet in al die leuke kinderen die er op de wereld zijn en die allemaal niet bij jou horen, niet bij de leegte in je armen al is het daar wel leeg - daar kan iemand mee leren leven. Het diepere probleem is dat van de zingeving. wat heeft een leven voor zin als het zich niet voortzet. Wat doen de jaren die gaan komen er toe als er toch niets meer komt. Ouders verzekeren ijverig dat het met kinderen ook niet altijd zo leuk is en nee, dat is het zeker niet. Sommige kinderen zijn een bron van problemen, anderen worden ziek of zijn ongelukkig - het bestaan van ouders is alles behalve gerust. Maar zinledig is het niet.
Manja Moos citeert de brief van een vriendin die boos is op Frans Thomese omdat die in zijn boek Schaduwkind schrijft over de betekenis die zijn leven krijgt op het moment dat zijn dochter geboren wordt: "Ineens wist ik wat ik deed, ik moest iets kleins en liefs in leven zien te houden". De vriendin is woedend. Voor haar betekent het : het leven was niets waard totdat ik een kind kreeg. En ze betrekt dat op zichzelf: mijn leven is niets waard omdat ik geen kind kreeg.
Ik heb me wel eens in een gedicht voorgesteld dat de engel die Maria komt aanzeggen dat ze een kind gaat krijgen, nu eens iets heel anders aangekondigd zou hebben: dat er geen kind komt. Dat de opgave niet is om uitverkoren te zijn tot iets heel bijzonders (een gevoel wat bijna alle jonge moeders hebben), maar tot het dragen van een weinig spectaculair lot - een kinderloze vrouw te zijn. De engel zou komen uitleggen: er is veel groei in de wereld, maar niet bij jou. "Ik ben hier gekomen om je te zeggen/dat het echt winter en hoe je moet leven/nu alles veel kaler." Maak het warm, zegt de engel, maak het licht. Hou van je man. "Welzalig de vrouw die groot in haar hof staat/en goed is het huis dat ontvangt wie er komen."
Zulke dingen laat je zo'n engel dan zeggen, om je te verzoenen, om je het gevoel te geven dat je een opdracht uitvoert, dat er niet alleen iets is uitgebleven, maar dat er ook een vraag gesteld is waarop jij - dorre tak, los uiteinde - het antwoord bent.
En op een dag zit je in de tuin en hoor je de buren zingen en denk je: ze zijn gelukkig. En misschien moet je even iets wegduwen. Maar dan kun je denken: ik ook.
 

              
 1|    
 - 
   

Copyright © M. Moos - Dijkman Webdesign 2005